zondag 31 januari 2016

Vleugels

Het zwarte streepje knippert van jewelste op de witte achtergrond. Aan. Uit. Zichtbaar. Onzichtbaar.
Het lijkt of hij naar mij knipoogt: 'Kom maar op met die letters, ik kan ze allemaal aan! Ruimte genoeg.'

Toch blijft het digitale witte vel angstvallig wit.

Het is niet zo dat mijn vingers geen zin hebben om te typen. Ze roffelen juist ongeduldig op de toetsen, wachtend op een teken. Een goedkeuring van mij dat ze aan de slag mogen en mijn gedachten eruit mogen tikken. Want dat is iets wat ze dolgraag weer willen: mijn hersenspinsels eruit gooien, laten zien dat ik echt niet zomaar dingen denk; dat die gedachten er heus wel toe doen en echt niet zo slecht zijn als ik denk.

En het stomme is: ik weet dat dit zo is en dat ik het kan. Ik weet dat ik kan schrijven wanneer ik wil, of het nu een verhaal, een blogpost, een recensie is of zelfs maar een boodschappenlijstje, dat maakt niet uit. Ook weet ik dat het mij energie geeft - nou ja, dat boodschappenlijstje misschien niet direct - en dat ik er plezier uit haal. Dat ik mij nóg meer mezelf voel wanneer ik een van mijn meest favoriete uitlaatkleppen omarm en mijn rust kan vinden in de letters, woorden, zinnen en leestekens die ik eruit gooi.

Ik weet het. En toch zit die verdomde denkbeeldige drempel mij in de weg, 'gelukkig' (maar ook helaas) alleen bij het schrijven van mijn eigen verhalen. Plotten is fijn, maar het schrijven zelf is iets wat ik ontzettend mis.
Het gekke is dat een échte drempel helemaal niet zo hoog is. Deze denkbeeldig drempel van mij is in werkelijkheid ook niet zo hoog, maar door de doemscenario's die ik zelf bedenk - 'Het is niet goed genoeg, het moet direct perfect!' 'Man, waar haalt iedereen de tijd vandaan om zoveel te schrijven, mij lukt dat echt niet!' 'Laat ook maar, dit wordt niets. Ik schrijf het later wel af. Ooit.' - lijkt het een enorme afgrond, een klif met een bodemloze put eronder. Aan de andere kant van het ravijn lonkt echter de mooie belofte van mijn verhalen, waar mijn personages (on)geduldig op mij staan te wachten. Zij hebben nog altijd een verteller nodig, maar niet zomaar een verteller; ze willen mij.

Ik slik, tuur bedenkend van hen naar de oneindige diepte die ik moet overbruggen.
De enige manier om deze drempel te overwinnen is het uitslaan van vleugels. Mijn eigen vleugels. Ze prikken al enigszins onder mijn huid, ik voel hoe ze schuren, zich zuchtend en zwoegend met hun vleugelkracht naar buiten proberen te werken, wachtend op een teken van mij, net als die knipperende cursor en mijn graagwillende vingers.

Ik zucht. Ze hebben gelijk. Het wordt tijd om te vertrouwen op mijn vleugels, ze los te slaan en de sprong te wagen. Het zal in het begin vast heel wiebelig gaan (zoals Stampertje het zo mooi verwoordde in Bambi: 'Beetje wiebelig, vind je niet?') en ik zal her en der gerust nog wel eens ergens tegenop vliegen, maar ik zal de overkant bereiken en wie weet waar ik nog meer langs zal vliegen.

Ja. Het wordt geen tijd, het is tijd. Ik ben deze immens hoge, zelf gecreëerde drempel meer dan zat. 
Eens zien hoe ver ik kan vliegen!






1 opmerking:

  1. Prachtig mooi geschreven en precies hoe ik me voel. Kom vaak niet eens bij de 1.000 woorden, want dan is er al vaak wat mis (meestal dat het niet goed genoeg is).

    BeantwoordenVerwijderen